Jin & Jang
Tauïsme en de harmonie van het leven in tegenpolen
J.C. Cooper
Uitgeverij Servire, 1989
Volgens het tauïsme komt het evenwicht in het universum tot stand door het samenspel van de Twee Grote
Krachten, Jin en Jang, het ontvankelijke en het scheppende, ´vrouwelijk´ en ´mannelijk´.
Zij vormen geen absolute tegenpolen, maar hebben elkaar nodig en vullen elkaar aan. Zij zijn, evenals de wereld
der uiterlijke verschijnselen die zij voortbrengen, in laatste instantie slechts verschillende aspecten van de
oorspronkelijke eenheid van alle zijn.
Het is aan de mens, als bemiddelaar tussen de Twee Grote Krachten, tussen Hemel en Aarde, om zowel innerlijk
als in zijn handelen dit evenwicht niet in gevaar te brengen door ´tegen de natuur in te gaan´.
Voor de westerse mens kan het kennisnemen van de eenvoud en de diepte van het tauïsme een ervaring worden
als het terugvinden van een dierbaar object...
Het Tau dat zich laat zeggen, is niet het eeuwige Tau.
De naam die zich laat noemen, is niet de eeuwige naam.
Naamloos is de aanvang van hemel en van aarde.
Genoemd is het de moeder van de honderdduizenden dingen.
Immer begeerteloos kan men het geheim ontwaren.
Immer begeertevol neem men het verschijnsel waar.
Beide qua oorsprong gelijk, doch verschillend van naam;
dit daagt als een duister.
Een duister in duisternis.
De poort tot alle geheimen.
Lau-tse, Tau-Te Tjing
(Bovenstaande tekst komt van de achterkant van het boek)