Grote Sagen van de Donkere Middeleeuwen
Jaap ter Haar
Uitgeverij Fibula- Van Dishoek / Unieboek, 1971. Elfde druk 1986
Er is een wezenlijk verschil tussen exacte geschiedenis en mythe:
De geschiedenis voert ons terug naar het verleden; de mythen en legenden
trachten ons te brengen naar onze oorsprong. Beide zijn onmisbaar
bij het bepalen van onze plaats in het heden. Dikwijls ligt er meer waarheid
verborgen in sprookjes dan in geleerde kronieken.
Tegen deze achtergrond zijn vier oude legenden opnieuw verteld: vier
maal een werkelijkheid, die wellicht nimmer werkelijkheid is geweest en
die toch eeuwenlang zo diepgaand tot de verbeelding heeft gesproken.
Deze verhalen over Tristan en Isolde, Siegfried en Kriemhilde,
Lohengrin de Zwaanridder en Gudrun, hebben zich afgespeeld in de vijfde
en zesde eeuw, toen het Romeinse Rijk tenonder was gegaan en de grote
volksverhuizingen hadden plaats gevonden. Met bruut geweld, harde
strijd en onzegbaar veel leed, is de Romeinse wereld met die der
barbaren ineengeschoven.
Een formidabele ontwikkeling heeft zich in die donkere eeuwen voltrokken.
De legenden hebben hierbij hun onmiskenbare rol gespeeld: zij
werden werkelijkheid, omdat minstreels, troubadours en zangers deze als
levende kracht doorgaven van geslacht op geslacht.
Pas eeuwen later, in de twaalfde en dertiende eeuw, zijn deze overleveringen
opgetekend door dichters als Thomas van Ercilboune, Chrétien de Troyes,
Beauvis, von Kürenberg en vele anderen. Zij werden toen versierd met
middeleeuwse franje en symboliek.
In dit boek is getracht de strevende, duldende, handelende mens van
vroeger af te beelden voor deze tijd.
(Bovenstaande tekst komt van de achterkant van het boek)